Moeilijke maar uitzonderlijk mooie poëzie

Journalist

Moeilijke maar uitzonderlijk mooie poëzie

Nieuwe Vertaling

Deel II

Amsterdam, 30 juni 2021– Je hoort vaak dat Rilke’s poëzie zo moeilijk is, zo onbegrijpelijk. Dat gaat wel op voor zijn mystieke late werk, maar niet voor de gedichten uit zijn middelste periode. Die zijn, als je enige moeite doet om het delicate Duits te volgen, verrassend concreet en helder.

Nu er niet alleen van de Neue Gedichte maar ook van het vervolg daarop, Der Neuen Gedichte anderer Teil, een tweetalige uitgave is verschenen, kan dat Duits geen onoverwinnelijke barrière meer zijn. 

Het Nederlands trouwens ook niet, want Peter Verstegen is een nuchtere Hollander die geen vaagheid in zijn vertalingen duldt. 

Nieuwe gedichten. Het andere deel is zelfs zo toegankelijk dat het om Rilke hangende waas radicaal wordt weggerukt. 

Van zijn imago als een door God gezonden dichter blijkt, dankzij de vertalingen, helemaal niets te kloppen. 

De auteur komt er juist in naar voren als een ploeterend menselijk wezen dat zich enorm uitslooft om interessante onderwerpen te vinden. 

Rilke reisde zich suf: van Parijs naar Capri en Napels en Venetie en Sint Petersburg en dan weer terug naar Parijs – waar hij zich ook al het vuur uit de sloffen rende in zijn jacht naar bruikbare lyrische stof.

Bezoekjes aan de Notre-Dame en aan het Louvre moesten hem aan inspiratie helpen: Rilke’s kunst komt in hoge mate voort uit de kunst van anderen. 

Twee keer fungeert een schilderij van Cézanne als voorbeeld (zie ‘De schaking’ en ‘De verzoeking’) en twee keer een Manet (‘Het balkon’, ‘De Lezer’). De fabeldieren in de nok van de Notre-Dame figureren in verschillende van zijn gedichten, en het slotpoeem is de poetische nabootsing van een in Rodins tuin opgemerkt boeddhabeeld: Buddha in der Glorie.

Speciaal voor de beeldhouwer Auguste Rodin vestigt Rilke, eigenlijk een jongen uit Praag, zich tijdelijk in Parijs; hij is zelfs acht maanden lang diens prive-secretaris. Rilke neemt Rodins gespierde arbeidsethos over (Travailler, toujours travailler!) en leert van hem ook hoe je dat wat je ziet in z’n waarde kunt laten terwijl je je er toch in verplaatst. Ding-Gedichte noemt Rilke zijn pogingen om het lyrische Ik uit te bannen, het Ik met zijn hinderlijke nukken en luimen. Die wringen zich, vindt Rilke, vindt Rodin, maar al te vaak tussen kunstenaar en kunstwerk in; die schreeuwen om aandacht belemmeren het uitzicht op het wezen van het waargenomene.

Rilke probeert dus zo objectief mogelijk te observeren en zijn emoties uit te bannen. Omdat hij ook nog eens meer belangstelling toont voor kunst dan voor uit het leven gegrepen dingen hebben zijn Nieuwe gedichten iets erg afstandelijks. 

Elegant zijn zij en gesoigneerd; geen oneffenheidje valt eraan te bekennen. 

Onkwetsbaar haast staan ze perfect te wezen, met een vorm zo vast als een gevangenis. Zoals het gekooide beest in Der Panther, zo weinig ruimte hebben ook de door Rilke bezongen mensen. Hun kooi is kostbaar, dat wel. Jaspis en jade, jasmijn en Najaden: met mindere klankmaterialen neemt Rainer Maria geen genoegen.

Edelstenen, medaillons en marmeren bordessen vindt deze schoonheid zuchtige dichter niet alleen op reeds bestaande schilderijen maar ook in de sprookjesachtige beelden en scènes die hij daar zelf aan toevoegt. 

Oude adellijke geslachten oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem uit; graag wandelt hij door hun parken, in zijn fantasie en in werkelijkheid – want Rilke bezat het talent zich geliefd te maken bij freules en baronessen. Nodigden zij hem uit op hun kasteel, dan had de dichter twee vliegen in één klap gevangen omdat hij op die manier zowel naar een ander land als naar een andere tijd kon reizen.

Lustig fabuleert hij over middeleeuwen, renaissance en prehistorie, over koningen en ridders, drakendoders en geschaakte jonkvrouwen, over wapenschilden en witte windhonden. 

Het gedicht ‘De Aankomst’ (Die Anfahrt) bijvoorbeeld luidt in de vertaling als volgt:

Was in de koets die afboog dat elan? 

Of in de blik waarmee men de barokke engelfiguren tussen blauwe klokjes en vol memorie in het veld zag staan

 en vasthield en dan weer liet varen, 

voor ’t slotpark zich dringend om dit rijden sloot 

waaraan het raakte en zijn loofdak bood, 

toen opeens losliet: want daar was de poort die nu, 

naar ’t leek gebiedend daar om vragend, 

het lange vooraanzicht tot zwenken dwong, 

waarna het stil hield. 

Een verglijdend glanzen vloog langs de glazen deur; een windhond drong vanuit haar opengaan, zijn schrale flanken de vlakke treden van ’t bordes af dragend.’

Zoals gebruikelijk in een sonnet is er ook hier na de achtste regel een wending: een filmische wending dit keer. Want de camera die op de rijdende koets zou kunnen staan zoomt niet meer in op het park maar op de poort die razendsnel naderbij komt. Het gedicht is vol actie maar zonder koortsachtigheid. 

 Ja, ook deze bewegings-etude straalt rust uit en stille voornaamheid. Waar is de angst, de onrust, de indrukwekkende paniek van Rilke’s alter ego Malte

Wordt Vervolgd Zie Deel III

Tweede deel van Rilke vertaald; Het waas om de dichter weggerukt

Rainer Maria Rilke: Nieuwe gedichten. Het andere deel. Vertaald en van commentaar voorzien door Peter Verstegen. G.A. van Oorschot, 350 blz. 39,- (pbk)/ 59,- (geb.)

LET’S KEEP IN TOUCH!

The stories on antonfoek seem to delight the producers, readers and writers alike.
Presumably appealing to their diverse interests as a reflection of life itself.
I have had the privilege of looking after and reading several issues times and times over again. And on each occasion I have been struck by the breadth and unexpectedness of the topics that get pitched.
Somehow, they all fall in together to make a satisfying whole, leaving us readers behind with a hunger for more.

We don’t spam! Read our privacy policy for more info.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *