Waarom Leest U?
Waarom schrijf jij?
Deel III
Amsterdam, 30 juni 2021– Schrijvers wordt nogal eens gevraagd: waarom schrijft u? Lezers wordt niet zo vaak gevraagd: waarom leest u?
De literatuurwetenschap kijkt weliswaar naar allerlei aspecten van een kunstwerk, maar daarbij wordt iets schromelijk verwaarloosd, vindt letterkundige Jan Oegema, dat is het verlangen van lezers om iets te leren over hoe te léven.
Een spiritueel verlangen.
Veel kunstenaars hebben iets goeroe-achtigs vindt hij, en de literatuurwetenschap zou niet te angstig moeten zijn om het daarover te hebben. Hijzelf is het in ieder geval niet in zijn boek Rilke en de wijsheid.
De kunstenaar als leraar voor het leven.
Het is makkelijk om dan meteen in een afwerende houding te schieten en over autonome kunst te beginnen, en dat poëzie geen wijsheidsliteratuur is maar juist veelkantig en ongrijpbaar enzovoort – maar dat weet Oegema allemaal ook wel. Dat schrijft hij ook op, dat maakt dit boek tot een verfrissende ervaring.
Oegema, die eerder veel schreef over Lucebert en zich altijd al voor de mystieke kant van literatuur interesseerde, is zelf ook een leraar.
Een die zijn lezers toespreekt zonder in de Ikea-toon te vervallen, die Rilke bewondert maar geen kritiekloze adept is en dat laat merken zonder zichzelf hinderlijk op de voorgrond te plaatsen. Dus wie bij het openslaan van dit boek dacht: hm, de kunstenaar als leraar, dat zullen we nog wel eens zien, doet er goed aan niet te veel in die houding te blijven steken, want dan leer je niets. De lezer moet leerling willen zijn.
Grote liefde
De dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) wilde graag leerling zijn. De twee grote leraarsfiguren in zijn leven waren beeldhouwer Auguste Rodin, over wie hij een studie heeft geschreven nadat hij jarenlang geregeld met hem optrok in Parijs, en filosofe Lou Andreas-Salomé, met wie hij een grote liefde beleefde en die hij de rest van zijn leven als zijn hartsvertrouwde bleef zien.
Aan Rodin vroeg Rilke hoe hij moest leven. De vraag alleen al is van een verbluffende nederigheid. ‘En u hebt mij geantwoord: door te werken. En ik begrijp het terdege. Ik besef dat werken leven zonder doodgaan is. Ik ben vol dankbaarheid en vreugde.’
Rilke begreep het inderdaad terdege, als zo menig kunstenaar vond hij zijn vervulling en zijn diepste zelf, of hoe men dat ook moet zeggen, in zijn werk. Daar kon hij vrij zijn, nieuw zijn, gedachten en taal uitproberen. Door Rodin leerde hij ook ‘zien’, dat wil zeggen: echt kijken en niet steeds dat wat men ziet vullen met de eigen gevoelens. Uit die nieuwe houding ontstonden de Neue Gedichte in twee delen, ‘dinggedichten’ waarin Rilke, anders dan in zijn vroegere werk, juist niet steeds weet hoe het zit, hij is als het ware zelf uit die gedichten verdwenen. En juist die poëzie heeft Oegema’s voorkeur, wat opmerkelijk is, omdat je van iemand die iets wil leren van Rilke zou verwachten dat hij vooral voor het Stundenbuch of de Duineser Elegiën zou vallen, waarin Rilke-de-leraar veel manifester is.
Maar nee.
Wat Rilke allemaal leert van en met Lou Salomé is verbluffend.
Zij geeft hem een nieuwe naam – Rainer in plaats van René zoals hij tot dan toe genoemd werd – ze reizen samen, Rilke loopt op blote voeten en doet klusjes in de huishouding bij Salomé en haar man, hij schrijft een gedicht waarin hij de Heer smeekt om een mooie erectie, hij vindt het, ook daar, heerlijk om leerling te zijn.
Hij slaagt er alleen, anders dan bij Rodin, niet in zich op een goede manier van haar los te maken, met onplezierige gevolgen voor zijn visie op de liefde.
Tegelijkertijd, zo laat Oegema zien, is Rilke van jongsaf ook zelf een leraar, iemand die anderen raad weet te geven in formuleringen die zowel het persoonlijke als de tijd ontstijgen.
Snob
Zo schrijft hij als 27-jarige aan een jonge dichter dat die geduld moet hebben met alle onopgeloste vragen die in hem leven : ‘Zoek nu niet naar de antwoorden die u niet gegeven kunnen worden omdat u niet in staat zou zijn ze te leven. En het gaat erom alles te leven. Leef nu uw vragen. Misschien leeft u dan gaandeweg, ongemerkt, op een dag in een ver verschiet het antwoord binnen.’ Zeer populaire regels op internet, schrijft Oegema. Maar ze zijn dan ook wijs en tamelijk ondubbelzinnig.
Dat is in Rilke’s poëzie wel anders.
Oegema licht een aantal van Rilke’s gedichten eruit om diens (mogelijke) kijk op leven en dood te achterhalen of toe te lichten, maar uiteraard is daar geen ‘leer’ uit te destilleren. Dat hoeft ook niet, zegt Oegema, Rilke heeft eerder mantra’s in de aanbieding die het begin kunnen zijn van inzichten. Samenhang of een systeem hoeven we van hem niet te verwachten, er zijn zó veel verschillende Rilkes.
De levende Rilke is lang niet altijd zo wijs of aangenaam, maar ook dat is niet nodig: ‘Vraag: kan een snob een spiritueel leraar zijn?
Antwoord: ja, een snob kan een spiritueel leraar zijn.’
En Rilke is een snob. Hij is ook een erotomaan.
Hij wijst de nabije liefde af ten gunste van zoiets als ‘bezitloze liefde’, een keuze waarin Oegema hem kan noch wil volgen.
Goeroe
Zo is dit hele boek een interessante zoektocht naar wat iemand die vragen zou willen stellen als ‘hoe moet ik leven’ – en dat is een goede zij het naïeve en lastig te beantwoorden vraag – zoal zou kunnen opsteken van Rilke, of sowieso van een ‘goeroe-achtige kunstenaar’. Daarbij slaat Oegema soms tamelijk spirituele taal uit die niet altijd aangenaam is om te lezen, maar ook dat weet hij zelf dan wel weer: ‘in spirituele aangelegenheden is de irritatiegrens snel bereikt.’ Dan lach je als lezer, omdat je begrepen bent door je leraar en dan is de irritatie ook weer foetsie.
Wordt Vervolgd zie Deel IV