Ode aan Albert Camus
Deel II
1913 – 1960
Albert Camus was een Afrikaans/ Franse filosoof die met zijn schrijvesrchap velen heeft beïnvloed en begeleid. Auteur en journalist. Hij won de Nobel Priijs op zijn 44ste in 1957. Op een na de jongste Nobelprijswinnaar. Schrijver van De Vreemdeling, de Pest, de Mythe van Sisyphus, de Val en de Opstandeling. Camus werd geboren in Frans Algerije.
AMSTERDAM, 9 JUNI 2021–In 1943 was hij terug in Frankrijk om zich bij de staf van de clandestiene verzetskrant Combat te voegen en die boeken te publiceren: eerst de roman “The Stranger” en vervolgens een boek met filosofische essays, “The Myth of Sisyphus.”
De roman en de essays kondigden hetzelfde thema aan, hoewel de roman het deed op een downdraft en de essays over uplift: betekenis is waar je het maakt en het leven is absurd.
In de roman bedoelde Camus absurd in de zin van zinloos; in de essays in de zin van niet gerechtvaardigd door zekerheid.
Het leven is absurd, want waarom zou je je druk maken?
En het leven is ook absurd, want wie weet?
The Stranger vertelt het verhaal van een vervreemde Frans-Algerijn, Meursault, die op een dag zonder goede reden een Arabier op het strand vermoordt.
De niet-goede-reden is de sleutel: als het mogelijk is om te handelen zonder een goede reden, is er misschien nooit een reden om over ‘goed’ te praten als je handelt.
De wereld is absurd, denkt Meursault net als Camus, want zonder goddelijke orde, of zelfs maar een duidelijk menselijk doel, is het het ene verdomde ding na het andere, en je kunt net zo goed verdoemd worden voor het een als het volgende: in een wereld die gebleekt is droog van betekenis, kan de meest immorele daad net zo zinvol lijken als de beste.
Het drooggevallen, oogverblindende strand waar Meursault zijn slachtoffer vermoordt, is een plek die niet alleen zinloos is, maar ook zonder echt gevoel.
In Sisyphus biedt Camus echter een manier om te voorkomen dat Meursaults absurditeit louter moorddadig wordt: we zijn allemaal Sisyphus, zegt hij, veroordeeld om ons rotsblok bergopwaarts te rollen en het dan voor eeuwig naar beneden te zien rollen, of in ieder geval tot we sterven.
Leren rollen met het rotsblok terwijl je minstens een halve glimlach op je gezicht houdt – ‘Je moet je voorstellen dat Sisyphus gelukkig is’ is zijn meest nadrukkelijke aforisme – is de enige manier om fatsoenlijk te handelen en te accepteren dat daden altijd in wezen absurd zijn.
Camus schreef voor Combat dat zijn reputatie hoog hield. Redacteuren en schrijvers kunnen de meest saaie en hulpeloze mensen van de krabbel klas lijken: ze vatten anoniem de ideeën van hun tijd samen, en waarheid en smakeloosheid doen veel aan close-dancing – het juiste is vaak moeilijk, maar zelden verrassend.
Goed redactioneel schrijven heeft minder te maken met het winnen van een argument, aangezien de andere kant meestal niet luistert, dan met de jongens aan jouw kant vertellen hoe ze zouden moeten klinken als ze ruzie hebben.
Het is eigenlijk een vorm van dirigeren, waarbij de schrijver probeert een sombere, tonische noot te maken voor zijn hele sectie. Niet “Zeg dit!” maar “Klink zo!” is wat de grote redacteurs leren.
Wat Camus wilde, was niet nieuw: alleen vrijheid, gelijkheid en broederschap. Maar hij vond een nieuwe manier om het te zeggen.
De toon was waar het om ging.
Hij ontdekte een manier van spreken op de pagina die niet leek op de gewelddadige retorische clichés van het communisme of de logge abstracties van katholiek rechts. Hij sloeg niet de toon van Franse of Parijse rancune, maar van melancholische loft. Camus klinkt serieus, maar hij klinkt ook verdrietig – hij voegde de autoriteit van verdriet toe aan de activiteit van politiek schrijven.
Hij schreef waardig, op een moment dat het nodig was de waardigheid van de openbare taal te herstellen, en hij vertraagde de openbare taal in een tijd waarin de geschiedenis te snel ging.
Verantwoordelijkheid, zorgzaamheid, geleidelijkheid, menselijkheid, zelfs in een tijd van jubel, dit zijn de typische woorden van Camus, en het waren niet de gebruikelijke woorden van de Franse politieke retoriek. De vijand was niet deze of gene; het was de abstractie van de retoriek zelf.
Hij schreef: ‘We zijn getuige geweest van leugens, vernedering, moord, deportatie en marteling, en in elk geval was het onmogelijk om de mensen die deze dingen deden, te overtuigen om ze niet te doen, omdat ze zeker van zichzelf waren, en omdat er geen manier om een abstractie te overtuigen.
Bedwelming en vreugde waren de laatste dingen die Camus dacht dat vrijheid zou moeten brengen. Zijn sleutelwoorden waren angst en verantwoordelijkheid.
In de jaren veertig sloot Camus intiemere vriendschappen o.a. met Sartre.
Hoewel ze elkaars werk kenden voordat ze elkaar als schrijver ontmoetten, werden ze vrienden, in Saint-Germain, in 1943, een tijd dat Café de Flore geen dure plek was, maar een van de weinige plaatsen met een radiator die betrouwbaar genoeg was om je warm te houden in de winter.
Het decennium dat daarop volgde werd het Franse intellectuele leven gedomineerd door hun dubbele act. Hoewel Camus getrouwd was, maar ook een minnares had en kort daarna een tweeling kreeg, verbaast hij zijn lezers dat-ie na de geboorte van de tweeling net zo doorging als voorheen – zijn diepste emotionele gehechtheid schijnt aan Sartre en zijn kring.
Inderdaad, het beeld van de Franse filosofen in cafés die debatteren over het existentialisme dateert van dat moment en die mannen.
Daarvoor debatteerden Fransen in cafés over de liefde.
AF
Lees Deel III.